Allerheiligen
Vanaf medio november gaat de Roerbrug tussen St. Odiliënberg en Melick zes weken dicht. In opdracht van de provincie zal de brug worden versterkt. Dit is nodig omdat het verkeer steeds zwaarder wordt en de brug niet meer aan de veiligheidsnormen voldoet. Hoewel het fietsverkeer wel nog van de brug gebruik kan blijven maken, zal de tijdelijke afsluiting voor de andere weggebruikers een groot impact hebben. Hoe moet je nu met de auto aan de andere kant komen? Als van St. Odiliënberg of van Posterholt naar Roermond wil? Via Vlodrop is ook al zo wat, om nog maar te zwijgen over Lerop of over Linne. Pas als de verbinding verbroken is realiseren we ons dat het nemen van een natuurlijk barrière als een rivier niet zo vanzelfsprekend is als het altijd geleken heeft. Tot 1825 was er helemaal geen vaste oeververbinding en staken de mensen op een doorwaadbare plaats bij het Houtkempke de Roer over, daar waar in oude tijden al de Romeinse weg van Heerlen naar Xanten, de ‘Via Trajana’ de Roer kruiste. Willen we de komende weken droogvoets de overkant droogvoets bereiken, dan zullen we toch iets moeten verzinnen en er desnoods een (hele) omweg voor over moeten hebben
Die vaste oeververbinding, die vertrouwde brug over de Roer bij St. Odiliënberg, zou ik willen vergelijken met het centrale punt van ons christelijk geloof: het mysterie van Gods menswording, de ‘brug’ waarlangs wij het hiernamaals kunnen bereiken. Altijd hebben mensen zich afgevraagd hoe daar, in het hiernamaals te komen. In het evangelie wordt die oeroude menselijke vraag ook heel concreet aan Jezus gesteld: “wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?” (Luc.10,25). Ligt dat überhaupt binnen onze menselijke mogelijkheden? Volgens de oude Grieken begeleidde Hermes de doden tot de mythische rivier de Styx, waar ze door de veerman Charon naar het aan de overkant liggende dodenrijk (Hades) werden gebracht. Omdat die overtocht niet kosteloos was, werd bij de overledenen een geldmunt (obool) onder de tong gelegd. Dat is wat men kon doen. Als de overtocht niet betaald kon worden, dan zouden de geesten van de overledenen meer dan 100 jaar lang aan de oever van de rivier blijven ronddwalen.
Het mooie van ons christelijk geloof is nu, dat wij er niet maar zelf moeten zien te komen, maar dat God ons op die weg letterlijk en figuurlijk tegemoet is getreden: Hij is immers mensgeworden, om ons door zijn (menselijk) lijden en kruis te brengen tot de heerlijkheid van Zijn verrijzenis en eeuwig leven. Tussen dat eeuwig leven en ons aardse leven heeft God zelf een brug geslagen: Jezus is immers voor ons geworden tot de weg waarlangs wij komen tot de waarheid en het leven van en bij God (Joh.14,6). En langs die weg zijn er al velen tot de heerlijkheid van de hemel gekomen: de heiligen die de Kerk op 1 november in één plechtige viering gedenkt. En langs die weg hopen ook wij er eens te zullen komen, samen met onze overleden broeders en zusters die wij op Allerzielen gedenken.
De hemel is en blijft een geschenk, een geschenk dat je niet kunt kopen, maar ook niet hoeft te kopen. De prijs daarvoor is immers al betaald door niemand minder dan Jezus zelf, Gods mensgeworden Zoon (1 Kor.6,20; Mc.10,45). De vraag is echter of wij ons daar wel van bewust zijn. Daarom is een gebed (al dan niet plaatsvervangend) wel op zijn plaats, niet alleen uit dankbaarheid voor het feit dat wij überhaupt kunnen en mogen delen in de heerlijkheid Gods eeuwig leven, maar ook uit nederigheid voor zover wij ons aan de uitverkiezing te weinig gelegen lieten liggen.
Jos. L’Ortye, pastoor